Nawerken

19 mei 2023 Geschreven door: Stéphanie Heijtlager

Als een werknemer uit dienst gaat en vervolgens binnen vier weken ziek wordt, dan valt de werknemer nog onder de nawerking van de verzekering op grond van de Ziektewet. Dit is geregeld in artikel 46 van de Ziektewet. 

Maar wat als de werknemer zich na die vier weken van de nawerking ziekmeldt? Is de werknemer toch nog verzekerd voor de Ziektewet? 

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4107) geeft hierover meer duidelijkheid. Het gaat in deze zaak om een uitzendkracht (met uitzendbeding) die 7 oktober 2019 gestopt is met zijn werk bij de inlener en ook niet meer heeft gewerkt voor het uitzendbureau. Op 20 december 2019 (dus ruim buiten de termijn van vier weken) heeft hij zich met terugwerkende kracht per 8 oktober 2019 ziekgemeld bij het uitzendbureau.  De bedrijfsarts van het uitzendbureau (het uitzendbureau is eigenrisicodrager voor de Ziektewet) stelt op 8 januari 2020 dat de uitzendkracht niet geschikt is voor zijn werk, maar dat bedrijfsarts merkt op dat er geen medische bewijzen zijn van de eerste ziektedag, waarover navraag gedaan zal moeten worden (bij het bedrijf waar hij was gedetacheerd).

Geen Ziektewetuitkering?

Het uitzendbureau heeft het UWV vervolgens verzocht om geen Ziektewetuitkering aan de uitzendkracht toe te kennen en dat doet het UWV ook niet. De uitzendkracht tekent bezwaar aan tegen deze afwijzing. Bij besluit van 24 april 2020 heeft het UWV het bezwaar van de uitzendkracht tegen het primaire besluit gegrond verklaard en alsnog een Ziektewetuitkering toegekend per 8 oktober 2019. Het uitzendbureau is hiertegen in beroep gegaan. Bij uitspraak van rechtbank Rotterdam van 3 juni 2021 is het beroep gegrond verklaard en heeft het UWV de opdracht gekregen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 25 november 2021 heeft het UWV opnieuw een Ziektewetuitkering toegekend per 8 oktober 2019. Het uitzendbureau is tegen deze beslissing in beroep gegaan.

Geen nawerking

Het uitzendbureau voert in beroep o.a. aan dat geen sprake is van nawerking en dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De uitzendkracht heeft zich niet tijdig ziekgemeld en ook niet aannemelijk gemaakt dat hij per 8 oktober 2019 arbeidsongeschikt was voor zijn van functie elektromonteur. Op de uitzendkracht rust daarvan de bewijslast en daarin zou de uitzendkracht niet zijn geslaagd aldus het uitzendbureau. Als wel sprake zou zijn van nawerking, dan geldt volgens het uitzendbureau dat het UWV onrechtmatig heeft gehandeld, omdat het UWV in januari 2020 zelf had moeten beoordelen of sprake was van nawerking en re-integratie inspanningen moeten verrichten. Door dit niet te doen, heeft het UWV onrechtmatig gehandeld en is zij gehouden de schade die het uitzendbureau als gevolg van dit handelen lijdt te vergoeden.

Volgens het uitzendbureau schuift het UWV de eigen fouten in de schoenen van het uitzendbureau.

Wat oordeelt de rechtbank?

De rechtbank stelt voorop dat bij de nawerking de datum waarop de ziekmelding door de verzekerde feitelijk wordt gedaan voor het recht op een ZW-uitkering door nawerking niet van belang is.

Opvallend is dat de rechtbank erop wijst dat de werkgever verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals een arbodienst. Volgens de rechtbank is het uitzendbureau er (ongeacht het advies van de bedrijfsarts) verantwoordelijk voor dat zij het eerste spoor dan wel het tweede spoor, daar waar mogelijk inzet. Het uitzendbureau kan dit niet op het UWV afwentelen. Het uitzendbureau had aan het UWV een deskundigenoordeel kunnen vragen of de uitzendkracht op 8 oktober 2019 in verband met arbeidsongeschiktheid was uitgevallen.

Hoe dan ook: de rechtbank oordeelt dat onvoldoende is gemotiveerd dat sprake was van arbeidsongeschikt van de uitzendkracht op 8 oktober 2019. De verzekeringsarts B&B heeft op basis van de beschikbare informatie weliswaar geconcludeerd dat sprake is van aannemelijkheid van de dusdanige ernst van klachten op dat moment, maar heeft daarbij niet voldoende kunnen vaststellen dat de verergering van de klachten niet op een later moment is ingetreden. Gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven klachten, die op basis van de weinig beschikbare medische informatie van zowel de uitzendkracht als de bedrijfsarts van het uitzendbureau zijn gestoeld, is sprake van een medische situatie waarin degeneratie plaatsvindt. Onvoldoende is vast komen te staan dat deze klachten op 8 oktober 2019 in die ernstige mate aanwezig waren en dat er toen sprake was van arbeidsongeschiktheid. 

Kortom: er is geen sprake van nawerking en het uitzendbureau wordt in het gelijk gesteld door de rechtbank. Wellicht ten overvloede, maar wel een goede reminder: de rechtbank wijst duidelijk op de verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager voor kwaliteit van de door hem ingeschakelde deskundigen, zoals de bedrijfsarts. Deze eigenrisicodrager had zichzelf wellicht een langslepende procedure kunnen besparen door de bedrijfsarts nadrukkelijk te vragen om een deugdelijke onderbouwing over de ziekmelding met terugwerkende kracht en/of een deskundigenoordeel bij het UWV kunnen aanvragen. 

In alle gevallen geldt dat de nawerking er in de regel toe leidt dat de ex-werkgever linksom of rechtsom wordt doorbelast voor de te betalen Ziektewetuitkering. Het is daarom voor (middel)grote werkgevers en eigenrisicodragers voor de Ziektewet van belang onderzoek te (laten) doen naar de juistheid van de eerste ziektedag en of inderdaad met succes onderbouwd kan worden dat deze eerste ziektedag buiten de nawerkingsperiode van 4 weken na einde dienstverband ligt.

Tags

Gerelateerde artikelen